Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik heb u liefgehad, [5]zegt de HEERE; maar gij zegt: [6]Waarin hebt Gij ons liefgehad? [7]Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; [8]nochtans heb Ik Jakob liefgehad. 5. Te weten, met verachtzaamheid; of immers uit zwakheid of onwetendheid. Anders: Indien gijlieden zegt. 6. Dat is, waaraan blijkt het, dat Gij ons liefgehad hebt? Wij worden met zoveel tegenspoeden, ja wel met meer, tehuis gezocht, als velen onder de heidenen, die den waren God niet kennen noch eren. 7. Dit is het antwoord des Heeren op de voorgaande vraag van het volk. Alsof Hij zeide: Is dat niet een klaar bewijs mijner liefde jegens ulieden, dat Ik uwen vader Jakob verkoren en zijnen broeder Ezau verworpen heb? Waarop gevolgd is, dat Ik u, en niet Edom, tot mijn volk heb aangenomen, en allerlei weldaden bewezen, en nu tegenwoordig uit Babel verlost. 8. Zie Rom.9:13.